Preek 50 jaar Raad van Kerken Delft

Preek, gehouden bij de dankdienst in de Oude Kerk op 23 juni 2013, t.g.v. het 50-jarig jubileum van de Raad van Kerken Delft:

Gemeente van de Heer,

Vandaag vieren we dat de Raad van kerken in Delft 50 jaar bestaat.
Er is veel gebeurd, veel gedaan en tot stand gebracht in deze 50 jaren.
Vooral als het gaat om allerlei sociale en maatschappelijke activiteiten, waarin de lidkerken zich gebundeld hebben.

Aan de wieg van de Raad staat een ideaal, dat 50 jaar geleden meer leefde dan nu, namelijk de fysieke eenheid van kerken. Het waren de jaren zestig, de jaren waarin men geloofde in verandering en vernieuwing, ook in maakbaarheid.
Het waren de jaren dat de kerken nog goed bevolkt waren en nog een belangrijk deel van de bevolking van ons land kerklid was. In die jaren groeide er in de kerken verlangen naar meer eenheid.
De woorden van Jezus uit Johannes 17: “opdat zij allen één zijn, Vader, zoals wij één zijn” speelden daarbij een rol als inspiratie.
Dit ideaal van eenheid , om naar fysieke eenheid van kerken en geloofsgemeenschappen toe te groeien is nooit losgelaten. Dit ideaal blijft ook vandaag voor ons een wenkend vergezicht.

Maar de praktijk van het kerkelijk leven en de verhoudingen tussen kerken bleken weerbarstiger dan het ideaal. Het kerkelijk leven en de kerkelijke uitingen van het christelijk geloof moesten invloed prijsgeven, kerken werden kleiner en zwakker, andere christelijke geloofsgemeenschappen groeiden, maar waren anders dan de oudere zussen. Er kwam in de kerken en gemeenschappen wel meer openheid voor de buitenwereld, maar de grenzen tussen de kerken onderling kregen maar moeilijk grensdoorgangen. De strijd om te overleven als eigen groep werd sterker en ook meer noodzakelijk. Zo raakten kerken en gemeenschappen meer gericht op zichzelf.

Toch heeft de Raad van kerken in Delft in de loop der jaren niet aan betekenis ingeboet. Juist om de ramen en deuren voor elkaar open te houden. Oecumenisch gevoel en verantwoordelijkheid bleven levend. Dertien gemeenschappen zijn nu aangesloten, die het brede spectrum van Delftse kerken laten zien. Een breed spectrum aan kerkinrichting en bestuur, aan visie en geloofsbeleving, aan eredienst , kerkmuziek en vormen van liturgie.

Juist dat besef van breedte en diversiteit van de geloofsgemeenschappen in Delft ging steeds meer het oecumenisch gevoel inkleuren. Natuurlijk, er blijft dat vergezicht van echte, ook fysieke kerkelijke eenheid. Maar is juist die diversiteit en breedte, die veelkleurigheid niet eerder de kracht dan de zwakheid van het kerkelijk leven?

Het woord van de Heer “Opdat zij allen een zijn” kreeg een andere klank:”Opdat zij allen samen heel zijn”. Eenheid veranderde naar de heelheid van de kerk, de hele kerk. We proberen niet zozeer letterlijk één te worden. Ja als het lukt is het mooi. De Lutheranen, Hervormden en Gereformeerden vonden elkaar tenslotte na 40 jaar in één landelijk Kerkgenootschap. Maar ook daar is de veelkleurigheid niet opgeofferd aan een kunstmatige eenheid.

Eenheid, samengaan, fusie, het is jarenlang een toverwoord geweest. Een opdracht, ook wel eens tegen beter weten in. Mammoetbedrijven, mammoetscholen, mammoetministeries waren het gevolg, de enkeling had er niet steeds baat bij.De economische noodzaak verving nogal eens het idealisme.

Het is niet voor niets, dat we voor deze dienst niet de woorden van Jezus kozen ”Opdat zij allen één zijn” maar woorden van Paulus. In de tijd waarin Paulus deze woorden schreef was de kerk nog jong. Pakweg 20 jaar jong. Dus was er nog volop idealisme, maar Paulus is ook de man van het realisme. En als je in de oecumene één ding leert en ook overeind moet houden is het wel realisme. Want het geloof kan mensen wel veranderen, maar niet veranderen in koekkoek eenzang of in kuddedieren, hoezeer zij zich ook schapen weten van de ene kudde.

In de brief aan de Korintiërs onderstreept Paulus eenheid en verscheidenheid, ja zelfs verschillen. Er is één Heer, één God, één Geest schrijft hij. Dat relativeert elke geloofsgemeenschap. Elk is bij wijze van spreken een filiaal van de Geest. Dat maakt bescheiden, dat dooft elke zelfgenoegzaamheid, elke zelfverheffing van een kerk of geloofsgemeenschap onmiddellijk uit, elk triomfalisme ook. De een is niet beter of minder dan een ander. Alle zijn takken aan één stam, bloemen in één boeket.
Er is verscheidenheid, zegt Paulus. Er is alle ruimte voor de eigenheid, die is gegroeid, voor de eigen accenten die men legt. Er is alle ruimte voor de eigen mogelijkheden en gaven en kansen. En voor de eigen stijl. En is dat juist niet een zegen, dat er zó veel filialen van de Geest zijn, dat het haast niet mogelijk is, dat je je niet ergens thuis zou voelen?

Niet één kerk of geloofsgemeenschap is dichter bij de Bron, het Woord dan de ander. Maar de één is wel anders dan de ander. Samen zijn ze een veelkleurig palet en daarmee zijn de kerken helemaal van deze tijd. Precies zoals onze tegenwoordige samenleving een veel kleurig palet is, waarin het individu evenzeer telt, als de groep. En waarin men zelf kiest wat bij haar of hem past als het gaat om religie en geloofsbeleving. Maar dit alles binnen de heelheid van de één Heer, die de ene Geest is.
De Raad van Kerken laten dat palet van kleuren zo mooi zien, en dan zijn nog lang niet alle kleuren van het geloof in Delft erin vertegenwoordigd.

Het mag zo zijn, dat Paulus hier in zijn brief de ene kerk op het oog heeft, of één geloofsgemeenschap; met goed recht zou je in 1 Kor. 12 ook kunnen lezen over de vele verschillende gemeenschappen en kerken als deel van het ene wereldwijde Lichaam van Christus. Met elkaar, maar ook afzonderlijk zijn ze een teken van de ene Geest van de Heer.
In vers 12 gaat het over het éne Lichaam. Dat is de drijfveer van de oecumene: dat wij één lichaam zijn, dat wij sámen de verschijning, de performance van de ene Heer zijn.
Maar dat is dat ene lichaam juist in zijn veelkleurigheid en verscheidenheid. De ene Heer met zijn Geest gaat niet op in één deel van het lichaam, een lid. Net zo min als de ene Heer met zijn Geest alleen maar in de Kerk actief zou zijn. De Geest van de Heer ontvangen is altijd: van zijn Geest ontvangen. We delen in Zijn Geest.

Vandaag zij we hier bijeen, zoals 2000 jaar geleden ook die leerlingen bijeen waren en zoals sinds die tijd gelovigen over de hele wereld samen komen. Passend bij het ideaal van 50 jaar geleden was het mooi geweest als we eucharistie hadden kunnen vieren. Samen het brood breken en de beker laten rondgaan om daarin Zijn aanwezigheid te vieren. Zo ver zijn we helaas nog niet. Maar we zijn hier, we zijn nu hier. Terwijl we uitzien naar Zijn komst in ons midden, mogen we tegelijkertijd ook vertrouwen op Zijn aanwezigheid in ons midden.
Samen ook mogen we bidden om de kracht van de Geest, de adem over ons uitgeblazen en ook weer tegelijk vertrouwen op de aanwezigheid van de Geest, vertrouwend dat die in ieder van ons werkt en ons taken en talenten toevertrouwt.
Geloof en oecumene zijn zaken die in beweging zijn, zoals de Drieëne zelf in beweging is. Het is niet verwonderlijk dat het uitblazen van de heilige Geest over de leerlingen samenvalt met het zendingsbevel. Het ontvangen van die Geest houdt immers al die beweeglijke opdracht in. Die Geest en die zending maken ons tot Zijn gezamenlijke getuigen in deze stad, in de wijken waar wij kerk zijn.

Dat mag ons programma zijn voor de toekomst: een groot, intens programma van liefde en zorg, van kritische aanwezigheid en solidariteit in en voor elkaar als kerken en geloofsgemeenschappen én in en voor onze stad Delft.
Het besef, ja, onze belijdenis, dat wij samen met elkaar het ene Lichaam van de Heer zijn leert ons de rijkdom van de diversiteit zien, maar brengt ons telkens weer bij elkaar. Want het is de ene Heer, de ene Geest, de ene God. Wij worden naar elkaar toe gedreven om elkaar op zijn minst te zien, meer nog: om elkaar te omarmen, om met elkaar te delen.

Wat zou je kunnen en willen delen met elkaar als gemeenschappen? Je verschillen? Ja misschien. Maar meer en beter zou je kunnen delen de eigen vreugde, het eigen verdriet, de zorg om slinkende ledentallen en om samen beter te begrijpen hoe dat komt, ook om samen beter te begrijpen, waarom sommige gemeenschappen groeien zonder triomfalistisch te worden of wanhopig.
Om samen te delen wat ons verbindt, wat belangrijk is in het geloof en in de verwachting. Om elkaar beter te leren kennen om elkaar meer te gaan waarderen. Omdat het de ene Heer is die ons draagt en bindt.
Het is tegen de Geest, als we ieder op het eigen eiland blijven zitten, angstig of zelfverzekerd, tevreden met onszelf.

Het verre ideaal van de fysiek ene Kerk blijft hoe dan ook wenken: opdat zij allen één zijn.
Dat kan en mag geen kerk en geen groep van gelovigen onberoerd laten.
Maar op weg daarheen vullen we elkaar aan, ontmoeten we elkaar, waarderen we ieders eigen kwaliteit, waarderen we wat iedere gemeenschap bijdraagt aan het ene Lichaam van Christus, hier in onze stad. Zo mogen we Zijn aanwezigheid gaande houden, zo zullen we, samen met elkaar, Hem zijn. Bescheiden en trouw, liefdevol en vindingrijk, solidair in allerlei diaconale activiteit, als een getuigenis van rechtvaardigheid en onderlinge vrede.
Waarbij we de andere grote geloofsgemeenschappen in de moskeeën niet uit het oog verliezen. Ook zij zullen te maken krijgen met de secularisatie en het feit dat gelovig zijn steeds meer een persoonlijke keuze is.

We hebben elkaar hard nodig als geloofsgemeenschappen en kerken. Oecumene is niet, en dat mag het ook nooit worden, een liefhebberij van enkele bevlogen kerkleden. Al zal het ook niet zonder die bevlogenheid kunnen. Wij gaan elkaar aan. Aan elkaars hand gaan we verder.
Want het is immers één Heer, één God, één Geest die onze handen in elkaar verstrengelt.
Hij heeft ons bij de hand genomen. En Hij gaat ons allen vooruit. Zijn toekomst tegemoet.

Amen